De kunst van het verliezen, Alice Zeniter
Wat neem je mee en wat laat je achter als je je land
verlaat? Je moet keuzes maken en kunt maar een deel meenemen. Je herinneringen
heb je gelukkig altijd, maar wat als je moet vluchten voor een nieuw regime en
je per ongeluk aan de verkeerde kant van de geschiedenis bent terecht gekomen?
Welke herinneringen houd je dan en wat geef je dan door aan je kinderen?
Naima is een moderne jonge vrouw, die werkt bij een galerie
in Parijs. Zij is van Algerijnse afkomst, maar kent dat land niet. Haar vader
was nog maar een kleine jongen toen hij met zijn familie in 1962 naar Frankrijk
kwam en praat eigenlijk nooit over zijn jeugd of zijn herinneringen.
In 1962 was in Algerije een bloedige
onafhankelijkheidsoorlog uitgevochten. De streng islamitische
onafhankelijkheidsgroepering FLN had met terreur de verschillende
bevolkingsgroepen tegen elkaar opgezet, terwijl de Franse staat met nog meer
terreur reageerde, op die manier de verdeeldheid nog groter makend. Frans
Algerijnen (pieds-noirs), Berbers en Arabieren, dorpen en families stonden
tegenover elkaar, met het idee ‘als je niet vóór ons bent, ben je tegen ons.’
Naima’s grootouders, Ali en Yemma waren Berbers. Dankzij het
bezit van een olijfpers was Ali uitgegroeid tot een rijk en gerespecteerd man
in zijn dorp. Ali had in de Tweede Wereldoorlog gevochten voor Frankrijk en had
de medailles om het te bewijzen. Hij kwam graag op de Veteranenclub, omdat hij
onder die mannen niets hoefde uit te leggen.
Toen de onafhankelijkheidsoorlog uitbrak, dacht Ali in de
eerste instantie dat het wel mee zou vallen, en met hem een groot deel van het
dorp. Want er waren al eerder opstanden geweest en het Franse leger had altijd
gewonnen.
Maar er waren ook families die wel aan de kant van de FLN stonden
en langzamerhand bleken zij aan de winnende hand te zijn. Ali, die de Fransen
een paar keer informatie had gegeven, werd opeens beschouwd als paria en hem werd
duidelijk gemaakt dat er voor hem geen toekomst meer was in Algerije.
De grote uittocht begon in 1962, en de Algerijnen die toen
meekwamen naar Frankrijk waren met schande overladen. Zij waren nu
collaborateurs volgens hun landgenoten.
Men zat in Frankrijk al niet te wachten op de pieds-noirs,
die huisvesting en werk nodig hadden, en daarvan kon men nog zeggen dat het in
ieder geval Fransen waren. Maar die Arabieren en die Berbers kon men echt niet
gebruiken.
De nieuw gearriveerden (repatrianten kon je hen niet noemen)
werden eerst opgevangen in kampen, waar de situatie erbarmelijk was. In sommige
gevallen duurde het jaren voor er een andere oplossing werd gevonden.
Eén van de problemen was dat veel Arabieren en Berbers niet
de vaardigheden hadden die nodig zijn om een nieuw leven op te bouwen, zo konden
Yemma en Ali niet lezen en schrijven en hadden zij geen enkele opleiding. Maar
als je je eigen land kent en weet hoe je olijven moet verbouwen, is dat ook
niet nodig. Als je daarna echter in een land komt waar alles draait om
diploma’s, heb je een achterstand die niet is in te halen.
Alle hoop was nu gericht op de kinderen. De oudste zoon van
Ali, Hamid, was nog geen tien jaar oud toen hij uit Algerije wegging en de
enige indruk die hij heeft bewaard is van de stad Algiers die in de verte
verdween naarmate de boot hen dichter bij Frankrijk bracht. Ook hij kon niet
lezen en schrijven, maar zou dit binnen de kortst mogelijke tijd inhalen.
De familie kreeg uiteindelijk een flatje in een
nieuwbouwwijk ergens in troosteloos Normandië, waar Ali op een fabriek werkte
en Yemma heel veel Algerijnse gerechten klaarmaakte. Ze zou in al die jaren
bijna geen Frans leren en kon zich buiten bijna niet redden. Het was Hamid die
de officiële brieven las en beantwoordde, de telefoon opnam en allerlei zaken
voor de familie regelde.
Maar hij wilde los komen van die druk, van de familie, van
het Algerijn-zijn. Hij wilde zijn eigen leven, los van de schaamte die er op
hen rust. Want hij wist niet precies wat er is gebeurd in Algerije, maar hij wist
wel dat andere Algerijnen meteen negatief werden als ze hoorden dat zijn
familie pas in 1962 is aangekomen.
De galerie waar Hamids dochter Naima werkt, organiseert een
tentoonstelling met het werk van een Algerijnse kunstenaar en het is Naima die
naar Algerije gaat om de laatste dingen daarvoor te regelen.
Ze heeft eigenlijk nooit zo stil gestaan bij haar afkomst,
haar vader spreekt er niet over, de ooms en tantes weten ook niets en met oma
Yemma is het lastig communiceren omdat Naima geen Arabisch spreekt en Yemma
weinig Frans. Voor haar vertrek duikt Naima in de geschiedenis van Algerije,
maar pas als ze daar is, zal ze weten hoe Algerijns ze werkelijk is.
Alice Zeniter
heeft een werkelijk prachtig verhaal geschreven waarin de familiegeschiedenis
zich schitterend ontvouwt tegen de politieke achtergrond in Algerije en de
triestheid van het bestaan in Frankrijk. Heel mooi maakt ze duidelijk dat je
soms aan een bepaalde kant van de geschiedenis belandt door een serie kleine
keuzes, en niet altijd door één bewuste stap.
Ze schrijft met een helder proza, heeft mooie observaties en
weet je als lezer helemaal mee te nemen in de wereld van Ali en Yemma, die ons
toch in veel opzichten vreemd voorkomt.
De triestheid van het leven vanaf dat ze in Frankrijk komen
is schrijnend, van een trotse en waardige man is Ali nu iemand geworden die ‘ja
meneer’ zegt tegen een chef, terwijl zijn oudste zoon de zaken regelt.
Ontroerend is bijvoorbeeld de scene waarin Ali een biertje
wil drinken in een café en geweigerd wordt. De politie wordt erbij geroepen en
als die de medailles van Ali ziet, en beseft dat ze beiden bij Monte Cassino
hebben gevochten, drinken ze samen een biertje. Even heeft Ali de Veteranenclub
terug, de kameraadschap die hij mist. Maar het zal bij die ene keer blijven.
Vaak heeft een schrijver de neiging om alle losse eindjes
bij elkaar te brengen, maar in die val trapt Alice Zeniter niet en daar ben ik erg blij om. Dat zou me erg zijn tegengevallen. In een minder intelligent geschreven boek zou Naima in
Algerije op miraculeuze wijze zich helemaal thuis voelen en zou ze door een oud
document dat ze had gevonden de wortels van haar familiegeschiedenis helemaal
terug weten te halen, of iets dergelijks.
Hier gebeurt dat niet, Naima had misschien wel gehoopt zich
meer thuis te voelen in Algerije, maar blijft een vreemdelinge die op bezoek
is. En een groot deel van de familiegeschiedenis weet ze niet en zal ze nooit
weten, omdat de gebeurtenissen en de mensen die erbij betrokken waren zijn
verdwenen in de mist van de geschiedenis. Leuk is dat de schrijver van het verhaal hier af en toe even op wijst.
Mooi is de boodschap dat dit alles natuurlijk geen beletsel hoeft
te vormen. We kennen allemaal maar een deel van onze voorgeschiedenis en je
identiteit is gelukkig altijd in beweging, altijd groeiende door het leven dat
je leidt en de keuzes die je maakt. Je wortels zijn belangrijk, maar niet
allesbepalend.
Ik weet niet precies of ik met deze bespreking duidelijk heb
gemaakt hoe goed dit boek is en hoe mooi het verhaal is, maar ik kan alleen
maar herhalen: De kunst van het
verliezen is een werkelijk prachtige roman die ik niet weg kon leggen toen
ik er eenmaal in begonnen was.
Oorspronkelijke Franse titel: L’art de perdre (2017)
Nederlandse uitgave 2018 door uitgeverij De arbeiderspers
Nederlandse vertaling: Marijke Arijs, Floor Borsboom en
Martine Woudt
Bladzijdes: 472
klinkt als een prachtig boek!
BeantwoordenVerwijderenIs het ook!
VerwijderenGroetjes,